Al typend over discussies en het voorbereiden en leiden ervan ontstond spontaan een tweeluik. Nu eerst: wanneer een discussie en wanneer niet, en het formuleren van stellingen. Volgende artikel schrijf ik over het leiden, bewaken en voeden van discussies!
Een discussie of een goed gesprek?
Een goede discussie is wat anders dan een goed gesprek. Bij een goed gesprek hoop je nader tot elkaar te komen, bij een discussie gaat het om het argumentenvuurwerk. Stel je voor, dat bij een praatprogramma de dames en heren aan tafel allemaal zouden zeggen: “Nou, poeh, daar zeg je me wat, nee, dat weet ik ook niet, ik denk dat ik daarvoor op jouw mening vertrouw,” of “Helemaal mee eens, ik sluit me bij jou aan.” Saaie boel zou dat worden toch? Terwijl, als je bijvoorbeeld thuis de vakantieplannen doorneemt, het wel zo handig is als na wat over en weer gehakketak iedereen zich kan vinden in de keuze voor een bestemming.
Waarom zou je een discussie willen, in plaats van een goed gesprek?
- door te discussiëren kan nieuwe informatie naar boven komen, het is een grondige verkenning van de voors en tegens
- een goede discussie laat zien welke argumenten belangrijk zijn bij het onderwerp waarover wordt gesproken
- door te discussiëren laten de deelnemers zien waar zij staan ten opzichte van elkaar (zoals bij een verkiezingsdebat)
Wanneer liever een goed gesprek? Nou, bijvoorbeeld als het persoonlijk is: met een team de stelling “Joop is een waardeloze manager” bediscussiëren is, ehm, niet zo leuk voor Joop. En “Wil je met me trouwen?” vraagt ook om een andere reactie dan “Voor deze stelling pleit…”. Soms is een discussie op het scherpst van de snede niet nodig, en kan een vraaggesprek volstaan, zoals bij de wat mildere talkshows; een gesprek is vaak wat gezelliger. En het één kan overgaan in het ander, een goede gespreksleider kan dat zelfs expres, door ofwel het gemeenschappelijke te benadrukken of juist te gaan “stoken”.
Een mooi voorbeeld is mijnheer Trump: toen er in zijn partij nog tegenkandidaten waren voor het “presidentskandidaatschap”, zette hij de verschillen met hen zo dik mogelijk aan, om te laten zien waar hij voor staat. Nu er geen tegenkandidaten meer zijn moet hij zich weliswaar nog steeds afzetten tegen mevrouw Clinton, maar binnen zijn eigen club is een goed gesprek, gericht op samenwerken en gemeenschappelijke doelen, meer op zijn plek. Dus is zijn taalgebruik flink veranderd!
Oja, een discussie moet je niet houden over iets dat al vastligt. Een gemeente die asielzoekers gaat opvangen wekt veel weerstand op als de inspraakavond wordt gebracht als een discussie over het AZC. Dan denken mensen namelijk dat als ze maar boos genoeg doen, dat centrum er niet komt, en worden ze nóg bozer als blijkt dat het besluit al vastligt (“achterkamertjespolitiek!”). Beter is het duidelijk te laten weten dát het centrum er komt, en dat belanghebbenden (dus bijvoorbeeld uit de buurt) mogen meedenken over hoe het voor iedereen zo fijn mogelijk kan worden geregeld. Dan zijn er nog steeds mensen die geen AZC willen, die willen misschien stoom afblazen, maar de constructieve meedenkers (die misschien ook wel bezwaren hadden) krijgen veel meer de ruimte.
Maar stel, je wilt echt discussie op je bijeenkomst. Die begint met goede stellingen.
Een goede discussie begint met goede stellingen
Geschikte stellingen zijn zwart/wit, ongenuanceerd en eigenlijk alleen te beantwoorden met “nou, van de ene kant…, maar van de andere kant….”. Concreet:
- Stellingen zijn niet persoonlijk. Dus niet “Ik wil meer vakantie” maar liever “In Nederland moet het aantal vakantiedagen omhoog”.
- Je formuleert ze zo, dat er voor- en tegenstanders voor zijn. Dus niet “Iedereen in onze organisatie moet een telefoon van het werk kunnen krijgen”, want dat wil iedereen wel, maar “Liever een telefoon van het werk dan een loonsverhoging van 0,5%”. (Je ziet de truc die ik hier toepas hè? Ik laat een mogelijke consequentie zien van de telefoons voor iedereen, waardoor enerzijds de stelling realistischer wordt en anderzijds de meningen erover wat meer verdeeld zullen zijn.)
- “In Nederland moet, gezien de werkdruk, vooral niet worden bezuinigd op het toekennen van extra vakantiedagen, integendeel.” Die is wat onhandig hè? Vermijd dus bijzinnen, dubbele ontkenningen (niet bezuinigen) en dingen die je op meerdere manieren kunt uitleggen (extra vakantiedagen: voor wie, van wie, waar komen ze vandaan?). Ontkenningen kun je vaak zelfs helemaal weghalen in een stelling: de stelling “er moet een fontein op de markt komen” is nog net wat duidelijker dan “er moet geen fontein op de markt komen”.
- Let op de betekenis van elk woord. Ik schreef net “er moet een fontein op de markt komen”. Schrijf je “er mag een fontein op de markt komen” dan betekent dat echt wat anders, dan bedoel je dat je er niet op tegen bent, dat is wat anders dan dat je vindt dat dat ding er per se moet komen! Je zou ze zelf na elkaar kunnen vragen, om te kijken hoeveel mensen “niet tegen” zijn en hoeveel “voor”.
- Let erop dat een stelling echt maar één stelling bevat. “Nederlanders hebben meer vakantiedagen nodig omdat de werk-privé balans doorslaat” bestaat uit twee stellingen: “Nederlanders hebben meer vakantiedagen nodig” en “de werk-privé balans slaat door”. Die moet je uit elkaar halen, anders krijg je een hele rare discussie. De één is het eens met de stelling omdat hij meer vakantiedagen wil, maar is heel gelukkig met zijn balans, terwijl de ander het eens is vanwege de balans: die wil meer balans maar heeft genoeg vakantiedagen. Uit elkaar trekken dus.
Wat de volgorde betreft: begin met een makkelijke, eventueel ludieke, om op te warmen: “Nóg een workshop en heb een borrel nodig” als het de ronde voor de borrel is wekt meteen gelach op. Pak je beste stellingen eerst. Een stuk of vier stellingen is meestal ruim genoeg, maar houd er een paar achter de hand voor als iedereen het erg snel eens is. Stellingen die bij elkaar horen zet je natuurlijk bij elkaar.
Hiermee heb je een goed begin! In deel 2 van dit tweeluik: waar let je op bij het leiden, voeden en bewaken van een discussie?