Verzuipen in een zee van informatie

Gele boei. Copyright foto: Marc Slingerland.Ken je dat, dat je zoveel informatie kunt vinden over een onderwerp dat je er zowat in verzuipt? Dat geldt zeker voor kinderen en jongeren. Vroeger haalde je een “Junior Informatie”-boekje in de schoolbieb, en misschien nog één ander boek, en las je tien regels in de encyclopedie als je daar je weg in kon vinden. Dat was dan heel wat. Tegenwoordig googlen ze al jong, en hebben geen idee wat ze moeten met de informatie die ze vinden. En dat gaat niet vanzelf over: zelfs bij mijn volwassen studenten moet ik nog wijzen op de twijfelachtige waarde van anonieme stukken.

De oplossing hiervoor is gericht zoeken, structuur aanbrengen en inkaderen.

Dit stuk is een vervolg op Hoe lukt het maken van een presentatie wel? van vorige week: over motivatie, zelfdiscipline en vorm.

Gericht zoeken

Als je informatie zoekt, is het heel makkelijk om af te dwalen. Stel, ik zoek iets over creativiteit, vind iets over uitvinders, raak gefascineerd door Ada Lovelace, duik in het leven van haar en haar excentrieke vader en voor je het weet houd ik me bezig met vroeg negentiende eeuwse poëzie in plaats van met het hoe en wat van creatief denken. Daar zijn oplossingen voor.

Zoekvragen

De eerste tip: schrijf op wat je zoekt. Op welke vragen zoek je een antwoord? Schrijf die vraag gewoon uit. Bijvoorbeeld: “Wie is creatiever, een kind of een volwassene?” Dat is je hoofdvraag. Vaak kun je zo’n hoofdvraag opdelen in deelvragen, die je helpen om die hoofdvraag te beantwoorden. In het geval van mijn vraag:

  • Hoe definieer je creativiteit?
  • Wat is er bekend over creativiteit bij kinderen?
  • Wat is er bekend over creativiteit bij volwassenen?
  • Hoe zit het met individuele verschillen in creativiteit?

Als je deze deelvragen één voor één beantwoordt heb je het antwoord op de hoofdvraag te pakken. De truc is, dat je door te focussen op de zoekvragen minder zijwegen in slaat. Zou ik met deze vragen in mijn hoofd iets tegenkomen over man/vrouw-verschillen in creativiteit, creativiteit bevorderende trainingen of creatieve organisatieculturen dan zou ik dat terzijde leggen. Dat scheelt dus een hoop zijpaden!

Zoekwoorden

Heb je je hoofdvragen en ga je literatuuronderzoek doen of op internet zoeken, werk dan gestructureerd. Begin met het opschrijven van zoekwoorden, in het Nederlands en in het Engels. Probeer ook synoniemen te bedenken. Bijvoorbeeld:

  • creativiteit, creativity, inventors, uitvinders, innovative, innovatief, innoveren, innovate
  • kinderen, jongeren, schoolkinderen, basisschool, middelbare school, peuters, kleuters, pubers, children, kids, young, elementary school, secondary school, toddlers, teenagers, puberty
  • volwassenen, adults, werknemers, employeesouderen, elderly, senioren, senior
  • leeftijd, age, opgroeien, growing up, volwassen worden, ouder worden, aging
  • individueel, individuele, individual, verschil, difference
  • relatie, verband, relation, related

Als je gaat zoeken, leg dan vast welke woorden en combinaties je gebruikt. Je zult zien dat alleen de combinaties nuttige informatie opleveren. Houd het bij! Soms geeft een ander zoekwoord ineens een bron die je nog niet had gevonden.

Inkaderen

Had je jaren de tijd, dan zou je eindeloos kunnen zoeken. Maar dat is niet zo. En hoe fanatiek je ook bent: het zou altijd kunnen dat er ergens een kluizenaar op een berg zit die iets weet dat jij niet hebt gevonden. Beter zoeken kan dus altijd, sorry! Dus zit er niets anders op jezelf beperkingen op te leggen.

Beperk waar je zoekt

Waar zoek je wel, waar zoek je niet? Welke bronnen laat je buiten beschouwing? Om hier een goede keuze in te maken vraag je jezelf af: waar verwacht ik veel informatie te vinden over mijn onderwerp? Daar ga je zoeken. Vaak heb je daar genoeg aan. Heb je nog niet alles gevonden wat je zocht? Dan heb je toch meer bronnen nodig. Vaak helpt het om in de literatuurlijsten van de bronnen die je al had te kijken: misschien staat daar een titel of naam van een deskundige in waar je wat mee kunt.

Beperk hoe en wanneer je zoekt

Je hebt maar beperkt tijd en middelen tot je beschikking. Zelf onderzoek doen, met proefpersonen en zo, is natuurlijk erg goed, maar ook erg tijdrovend. Dus bedenk vooraf wat je wel en niet doet. Bijvoorbeeld: wel literatuuronderzoek in wetenschappelijke databases en enkele deskundigen mailen, maar geen afspraken en bezoeken aan andere bibliotheken. Meer kan altijd! Maar je zult ook tijd over moeten houden om iets te doen met al die informatie, dus stop op het moment dat je met jezelf afgesproken hebt.

Structuur aanbrengen

OK, ondanks gericht zoeken en inkaderen heb je nu een bak informatie. Daar moet je wat mee. Wat voor mij heel prettig werkt is kijken welke hoofdonderwerpen ik kan ontdekken: wat zijn de belangrijkste dingen die ik heb gevonden? Dat kunnen stukken informatie zijn, maar bijvoorbeeld ook argumenten. Zelf doe ik dat bijvoorbeeld zo:

  • Ik zet de onderwerpen elk op een post-it. Vervolgens kan ik dan met die post-it’s schuiven totdat ik een aantal groepjes onderwerpen heb en een logische structuur.
  • Of: ik maak een mindmap, waarbij ik rondom het hoofdonderwerp (de hoofdvraag) alle deelonderwerpen schrijf.
  • Wat ook prima werkt: een lijst maken, op papier, in de computer of op een whiteboard, en vervolgens met kleurtjes, tekentjes of cijfers aangeven welke onderwerpen bij elkaar horen en in welke volgorde ze ze logisch kunt ordenen.

Er is niet één manier de beste, dus probeer uit wat voor jou werkt. Voor kinderen werken de bovenste twee misschien wat makkelijker dan de onderste, omdat ze minder abstract zijn: je maakt het visueel.

Nu is het tijd om de stap te maken naar de presentatievorm. Daarvoor moet je je onderwerpen ordenen op een manier die past bij de vorm die je gaat gebruiken. (Meer daarover in het stuk van vorige week: Hoe lukt het maken van een presentatie wel?.)

Schrijf een inhoudsopgave

In het handige boek “Succesvol studeren, communiceren en onderzoeken” van Van Glabbeek wordt aangeraden om te beginnen met het maken van een aangeklede inhoudsopgave. Dat deed ik al voordat ik die term kende: het werkt. Je begint dus niet met schrijven, filmen, praten enzovoorts: je begint eerst met bedenken hoe je wat je presenteert op een logische manier ordent. En of je dat nu in een aangeklede inhoudsopgave, een storyboard of een mindmap doet maakt niet zoveel uit: het gaat erom dat je de grote lijnen vastlegt, eventueel met wat steekwoorden van wat je wilt vertellen per onderwerp (het aankleden), en dat je daarná pas gaat schrijven, filmen, praten, tekenen enzovoorts. Dan is het daarna een stuk makkelijker om er een goedlopend geheel van te maken. (Ik doe het met dit blog ook: vaak heb ik eerst de kopjes met wat losse woorden, en daarna wordt het pas een heel verhaal.)

Talk Like TED

Een speciale vermelding voor dit handige schemaatje uit “Talk Like TED” van Carmine Gallo, hier in de versie van Regina Martins (haar blog over dit boek lees je hier). Carmine Gallo heeft TED-talks geanalyseerd en met veel sprekers en sprekerscoaches gesproken en beschrijft in zijn boek hoe je zelf ook een geweldige presentatie kunt geven. Hij gaat uit van dit schema voor de structuur van een presentatie:

Ofwel: 1 aantrekkelijk en bondig geformuleerd hoofdonderwerp, drie belangrijke punten met elk ondersteunende argumenten. Overzichtelijk voor jou als spreker, en goed te volgen voor je publiek. Ik vind het zelf superfijn en handig om mijn informatie zo te structureren, ook als ik een tekst schrijf. Kijk maar naar de opbouw van dit artikel!

Hopelijk helpen deze tips jou ook om koers te houden in een zee aan informatie!