Checklist bij je facilitator-keuze

gebaar "perfect"
Perfect!

Elke bijeenkomst heeft een ander doel, en elk doel vraagt om een eigen aanpak. En omdat elke facilitator anders is, met eigen sterkten en zwakten, is bij elke aanpak een ideale facilitator te bedenken.

Waarom zou je dat doen?

  • om daadwerkelijk de allerbeste facilitator in te kunnen schakelen
  • om met de ingeschakelde facilitator afspraken te kunnen maken over wat hij of zij wat meer of minder zou kunnen doen
  • om de valkuilen van de facilitator te kennen en te kunnen omzeilen (ook erg nuttig als je zelf die facilitator bent!)

De basis: zes basiscompetenties voor een facilitator van de IAF

Een goede facilitator beschikt over de zes basiscompetenties van de IAF, de Internationale Associatie van Facilitators. Hier per competentie waar je op kunt letten:

  1. A) Samenwerkingsverbanden bij de klant tot stand brengen: de facilitator vraagt bijvoorbeeld goed wie er bij het proces betrokken zin, hoe het resultaat in de organisatie ingebed wordt enz., en is open over de voorbereiding.
  2. B) Plannen van geschikte groepsprocessen: je hebt het idee dat de facilitator zijn methodes aanpast op het doel en de groep, en dat hij of zij daarin wat te kiezen heeft. Als de facilitator maar één kunstje kent: zoek een andere. Want een facilitator moet ook wat achter de hand hebben voor als het anders loopt. De facilitator denkt van tevoren na over hoe iedereen het best bij het proces betrokken kan worden.
  3. C) Scheppen en behouden van een sfeer waarin deelnemers actief meedoen aan het proces: deze is wat lastig vooraf in te schatten natuurlijk, maar kijk eens naar het contact dat je met hem of haar hebt. Luistert hij/zij? Zorgt zij/hij dat in het gesprek alle belangrijke vragen van beide kanten beantwoord worden?
  4. D) Begeleiden van de groep naar bruikbare resultaten: zie C.
  5. E) Ontwikkelen en onderhouden van professionele kennis: als hij/zij voorstelt om de hele middag groepsgewijs ideeën te roepen die op een flipover worden geschreven dan is hij/zij qua professionele ontwikkeling blijven hangen in 1953. Vraag naar gevolgde opleidingen, gelezen boeken, clubs waar de facilitator bij aangesloten is. Verder is dit lastig te testen.
  6. F) Ontwikkel een positieve – en professionele houding: heb je een goed gevoel bij de facilitator? Denk je dat het proces in kundige handen is? Wat vindt de facilitator zelf van het onderwerp? Heb je het idee dat hij of zij dat buiten de sessie kan houden?
Lees meer op deze site van iaf-nederland

Finetunen: de Big Five voor de facilitator

Ken je de Big Five personalitytest? Afhankelijk van de sessie heb je een bepaald soort facilitator nodig. We ge- of misbruiken hier even de Big Five als handvat om te kunnen kiezen:

  • Extraversie (tegenover introversie). Een extravert e facilitator is geweldig als je een groep wilt enthousiasmeren, als je te maken hebt met een hele grote groep of als je de facilitator ook wilt inzetten als presentator. Heb je te maken met een lastig, delicaat proces waarbij het vooral belangrijk is dat er heel goed en precies wordt geluisterd dan is een introverte faciitator aan te raden.
  • Mildheid (tegenover Bazigheid). Mildheid is natuurlijk een fijne eigenschap: een milde facilitator streeft naar harmonie in de groep, is prettig in de omgang enzovoorts. Maar moeten er harde besluiten worden genomen, is de discussie totaal verzand in het elkaar naar de mond praten voor de lieve vrede of heb je te maken met een hele grote groep, dan is wat bazigheid zeer wenselijk!
  • Ordelijkheid (tegenover Wanordelijkheid). Een ordelijke facilitator werkt lekker gestructureerd en er zijn ontzettend goed afspraken mee te maken. Alleen, als er iets onverwachts gebeurt zal hij of zij zich het liefst aan het plan houden. En soms zijn juist die spontane gebeurtenissen erg welkom. Kijk even wat bij jou, bij je groep en bij je doel past.
  • Emotionele stabiliteit (tegenover Emotionele instabiliteit): OK, bij deze heb ik maar één advies: kies een emotioneel stabiele facilitator. Emotionele instabiliteit (in het Engels neuroticism) is niet handig in een facilitator. Maar een facilitator die geraakt kan worden door dingen die gebeuren en die sensitief is voor de gevoelens in de groep is natuurlijk prima: het gaat bij deze eigenschap over de negatieve zaken: je snel ergeren, boos worden enzovoorts. Dat wil je niet voor je groep hebben!
  • Autonoom (intellectuele autonomie) (tegenover niet-autonoom): Deze eigenschap klinkt een beetje vaag, in het Engels heet hij “Openness to experience”, dat is wat duidelijker. Voor de meeste sessies zul je een facilitator willen die nieuwe ideeën en ervaringen waardeert. Maar soms is een wat meer conservatief ingestelde facilitator handig om weer met beide benen op de grond te komen èn om een workshop te geven die acceptabel is voor wat traditionelere deelnemers.

Dus: de perfecte facilitator bestaat niet; voor het beste resultaat heeft elke sessie zijn eigen perfecte facilitator!

PS Bij dit stuk heb ik wat tips voor het vínden van een goede facilitator geschreven.

Meer lezen? De Big Five op Wikipedia.nl en op de Engelstalige Wikipedia (uitgebreider stukje)

Eén reactie

Reacties zijn gesloten.