Hoe toets je professionaliteit?

Ha, school begint weer. Voor mijn kinderen en voor mij als HBO-docent. Tijd voor wat beschouwing. We willen in het beroepsonderwijs mensen afleveren die klaar zijn om aan het werk te gaan. Maar hoe meet je professionaliteit? Hoe toets je of ze er klaar voor zijn? Kennis toetsen is relatief makkelijk: daar kun je gewoon naar vragen. Vaardigheden kunnen ze laten zien. Maar professionaliteit is meer dan dat! Hoe toets je in vredesnaam dingen als houding en inzicht? Dat gaat ongeveer zo:

We hebben een doel, als opleiding

Alle opleidingen hebben afspraken over wat hun studenten aan het eind van de opleiding moeten kunnen. Dat zijn de beroepscompetenties. Die leren we de studenten gedurende hun opleiding aan, in stappen. Eerst moet een student bijvoorbeeld een helder omschreven probleem in een afgebakende situatie kunnen oplossen volgens een vooraf bepaalde procedure. Daarna wordt het moeilijker: de situatie wordt complexer, het probleem moeilijker en de aanpak ligt niet meer van tevoren vast. De student moet zelf een inschatting maken van wat er nodig is en daarnaar handelen. Zoals in het echte leven dus!

Die beroepscompetenties zijn behoorlijk breed: bijvoorbeeld “ontwerpen” of “innoveren”. Dus die worden weer onderverdeeld en toegespitst, want uiteindelijk moeten we de studenten er op kunnen voorbereiden. Moeten we dus wel eerst hebben afgesproken wat we gaan doen met zijn allen!

Elk vak of project heeft eigen doelen

Om van niveau 4 (eind MBO) naar niveau 6 (eind HBO) te komen hebben we een serie vakken en projecten en stages bedacht. Met elk jaar verwachten we dat de professionaliteit van de studenten toeneemt: in het begin houden we nog net niet hun hand vast, aan het eind coachen we ze in hun eigen proces. Elk studieonderdeel brengt de student een stapje verder in de richting van de einddoelen. Elk studieonderdeel heeft daarom eigen leerdoelen: aan het eind van dat vak of aan het eind van die workshop moet de student iets hebben geleerd. (Leuk: ik vond instructies voor docenten aan de Radboud Universiteit hierover.)

Sommige studieonderdelen volgen elkaar op: een tweedejaarsvak bouwt verder op wat de student in het eerste jaar heeft geleerd. Dat is ook de reden dat je niet zomaar eerste- en vierdejaars studieonderdelen door elkaar kunt volgen.

Er zijn verschillende soorten doelen: kennis, vaardigheden, houding. En die moeten aan het eind allemaal bereikt zijn!

Professionaliteit in doelen

Maar aan het eind is de student af. Alle subdoelen zijn behaald: zij of hij is beroepsbekwaam. Hij kan een brug ontwerpen die niet instort, uitrekenen hoeveel budget er nodig is voor een nieuwe onderneming of kinderen de tafels leren. De kennis die daarvoor nodig is, is makkelijk te toetsen met bijvoorbeeld een tentamen. Vaardigheden als berekeningen maken, machines instellen, programma’s schrijven, tekenen, rapporteren zijn al iets moeilijker te toetsen, maar met wat inspanning lukt het wel. Lastiger wordt het als de vaardigheden wat vager worden: communiceren. inzicht tonen, inschattingen maken. En ook “houding” is niet eenvoudig meetbaar.

Wat nu? Eerst beschrijven we wat we willen: bijvoorbeeld dat de student op een professionele manier communiceert en een pro-actieve houding laat zien. (Dit alles natuurlijk alleen als dat hoort binnen de doelen van de opleiding, maar goed, deze twee zijn denk ik vrij algemeen.) En dan komt de truc…

Het gedrag dat bij de doelen hoort

We gaan omschrijven wat iemand doet die professioneel communiceert en een pro-actieve houding heeft. (Los van elkaar natuurlijk, da’s wel zo duidelijk voor iedereen.) Wat is dat, professioneel communiceren? Wat doe je als je een pro-actieve houding hebt? Waaraan zie je dat? Aan het gedrag dat iemand laat zien. Dus dat omschrijven we.

Een voorbeeld: professioneel communiceren

Bij professioneel communiceren zou dat bijvoorbeeld zoiets kunnen zijn:

  • Het schrijven en spreken in correct Nederlands of Engels, dat wil zeggen zonder spel- of andere taalfouten en met correct hoofdlettergebruik en juiste interpunctie.
  • Het structureren van informatie, zodat die in een logische volgorde wordt gepresenteerd aan de lezer of toehoorder.
  • Het uitgangspunt is dat een tekst of presentatie zo kort en bondig mogelijk is. Informatie die niet nuttig is voor de opbouw van het verhaal of die niet interessant is voor de lezer of toehoorder hoort niet in de presentatie of het rapport thuis.
  • De lezer of toehoorder snapt het verband tussen de onderdelen van de presentatie of het rapport. Dit wordt bereikt door woorden die de tekst structureren, al dan niet in combinatie met de grafische vormgeving van rapport of slides.
  • Afbeeldingen in rapport of presentatie zijn functioneel.
  • Materiaal zoals een rapport of presentatieslides is netjes, van een voldoende hoge resolutie en met een leesbare lettergrootte.
  • Bij emails en mondelinge communicatie wordt een beleefde en zakelijke toon gebruikt.

Enzovoorts. Dit is nog best lastig, want je wilt dit gedrag zo omschrijven dat elke student het in zijn eigen situatie (bijvoorbeeld afstudeerproject of stage) kan laten zien. Elke student is verschillend, elke situatie is verschillend, en toch moet elke student voor een bepaald studieonderdeel op precies dezelfde manier worden getoetst.

Daarnaast moet het concreet genoeg omschreven worden, zodat je de student kunt vertellen waarom je vindt dat hij of zij het goed of niet goed doet, en zodat verschillende docenten bij dezelfde student tot een vergelijkbare beoordeling kunnen komen.

Ik vind dit zelf een hele uitdaging. Gelukkig doen we dit soort dingen niet alleen, collega’s helpen en controleren elkaar. Professionaliteit hè!

P.S. Meer over dilemma’s bij het toetsen lees je in Valkuilen bij het ontwerpen van een toets